Foutieve berekening omvang verrekenplicht bij niet nagekomen periodiek verrekenbeding

Fons Stollenwerck

In tal van huwelijkse voorwaarden worden verrekenbedingen opgenomen: het periodiek verrekenbeding en/of het finaal verrekenbeding. De verrekenbedingen worden sinds 1 september 2002 in de wet geregeld: artt.1:132 t/m 143 BW. Deze bepalingen zijn van toepassing op beide verrekenbedingen. Alleen art.1:141 BW is uitsluitend voor het periodiek verrekenbeding geschreven.

Indien het periodiek verrekenbeding niet is nagekomen – hetgeen in de praktijk regelmatig het geval is – bepaalt att.1:141 lid 1 BW dat er over het tijdvak waarin niet is afgerekend alsnog (eenmaal) wordt afgerekend. Doorgaans is dat bij het einde van het huwelijk door echtscheiding of overlijden. Ten onrechte wordt daaraan de conclusie verbonden, dat het periodiek verrekenbeding dan een finaal verrekenbeding is geworden in de zin van een alsof-beding. Dat staat er niet. In plaats van alsnog periodiek verrekenen, wordt er eenmaal verrekend. Wat wordt er dan verrekend?

Art.1:141 lid 3 BW houdt het bewijsvermoeden in dat het op de peildatum van verrekening aanwezige vermogen een (her)belegging is van de overgespaarde maar niet verdeelde inkomsten. De wetgever heeft in datzelfde lid echter nog een belangrijke tenzij toegevoegd: “tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en de omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit”. Om de omvang van de verrekenplicht gaat het. Daarvoor moeten we kijken in artikel 1:133 lid 2 BW en wel in de tweede volzin: “De verplichting tot verrekening heeft geen betrekking op vermogen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift wordt verkregen…”. Dat is logisch, want erfrechtelijke verkrijgingen en giften kunnen geen (her)belegging zijn van overgespaarde niet verrekende inkomsten. Art.1:133 lid 2 tweede volzin BW is overigens regelend recht (art.1:132 lid 2 BW). Vermogen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift wordt verkregen hoeft dus in beginsel niet te worden verrekend in de situatie van 1:133 lid 2 BW. Echtgenoten kunnen bij huwelijkse voorwaarden niettemin overeenkomen dat die verkrijgingen wél worden verrekend. Dan wordt van belang of de erflater of schenker op de voet van art.1:134 BW een uitsluitingsclausule heeft gemaakt.

Indien bij huwelijkse voorwaarden is overeengekomen dat finaal zal worden afgerekend alsof tussen de echtgenoten de wettelijke algehele gemeenschap van goederen (van voor 1 januari 2018) zou hebben bestaan, dan worden erfrechtelijke verkrijgingen en giften in beginsel wél in de finale verrekening betrokken, tenzij de erflater of schenker een uitsluitingsclausule heeft gemaakt.

Bij finale verrekening alsof de echtgenoten in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen (vanaf 1 januari 2018) zouden zijn gehuwd ten slotte , vallen die verkrijgingen in beginsel weer niet in de huwelijksgemeenschap , zodat finaal verrekenen alsof dan tot gevolg heeft dat die verkrijgingen niet worden verrekend. Tenzij de erflater of schenker een insluitingsclausule zou hebben gemaakt.

Waar gaat het nou regelmatig fout? Dat is bij het vaststellen van het te verrekenen vermogen op grond van het bewijsvermoeden van art.1:141 lid 3 BW en dus het bepalen van de omvang van de verrekenplicht. Men verliest uit het oog dat het wettelijk uitgangspunt is dat erfrechtelijke verkrijgingen en giften niet worden verrekend (art.1:133 lid 2 tweede volzin BW). Dat is de omvang van de verrekenplicht waar art.1:141 lid 3 BW op doelt. Ook als er geen uitsluitingsclausule is als bedoeld in art.1:134 BW worden die verkrijgingen niet verrekend, tenzij echtgenoten anders in hun huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen.

In de praktijk bestaat niet zelden het misverstand dat bij een niet nagekomen periodiek verrekenbeding erfrechtelijke verkrijgingen en giften in de verrekening moeten worden betrokken als er geen uitsluitingsclausule is gemaakt. In dat geval worden erfrechtelijke verkrijgingen en giften alleen dan in de verrekening betrokken als de echtgenoten dat in hun huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. In de huwelijkse voorwaarden moet dus zijn overeengekomen dat in afwijking van de wettelijke regeling erfrechtelijke verkrijgingen en giften toch in de verrekening worden betrokken.

Is dat niet het geval, dan heeft de echtgenoot die een erfrechtelijke verkrijging en/of gift heeft gehad gewoon te veel afgerekend.

 

« Terug naar nieuwsoverzicht