Wijziging van alimentatie in tijden van (corona)crisis (deel 2)

REP 2021 nr. 5

Eva G. de Jong
Lonneke S. Timmermans

Een overzicht van rechtspraak

In mei 2020 is het artikel ‘Wijziging van alimentatie in tijden van (corona)crisis’ gepubliceerd (REP 2020, nr. 3). In dat artikel deden wij een voorspelling hoe de rechter zou kunnen gaan beslissen op wijzigingsverzoeken die zijn ingegeven door de economische gevolgen van deze wereldwijde gezondheidscrisis. Een voorspelling was toen lastig te maken. Er was nog geen jurisprudentie op dit gebied en bovendien was onzeker hoe de coronacrisis zich zou gaan ontwikkelen.

Nu, een jaar verder, wijst de praktijk uit dat de coronacrisis voor nogal wat alimentatieplichtigen inderdaad heeft geleid tot (grote) financiële problemen en dat zij niet meer aan hun verplichtingen konden voldoen.
Ondanks de oproep van de politiek en van experts en adviseurs om de pijn van de crisis tussen partijen te verdelen, bood minnelijk overleg niet altijd een uitweg. Vanaf mei 2020 verschenen dan ook de eerste uitspraken waarbij alimentatieplichtigen probeerden om een financiële verlichting via de rechter af te dwingen. Inmiddels (juni 2021) zijn er circa 20 gepubliceerde uitspraken over dit onderwerp. Een (eerste) balans kan dus worden opgemaakt.

In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe de rechter in het afgelopen jaar heeft beslist op wijzigingsverzoeken, die werden ingegeven door de economische gevolgen van het coronavirus. Daaraan voorafgaand zal een korte samenvatting worden gegeven van de conclusies uit ons artikel uit mei 2020. Wij sluiten dit artikel af met aanbevelingen voor de rechtspraktijk.

Onze voorspelling in mei 2020

Voor het artikel dat wij publiceerden aan het begin van de coronacrisis, maakten wij een voorspelling op basis van rechtspraak ten tijde van de kredietcrisis in 2008/2009. Evident is dat aard en omvang van deze crises van elkaar verschillen; zonder de gevolgen van de kredietcrisis te willen bagatelliseren, was er destijds geen sprake van een lockdown met alle ingrijpende gevolgen van dien. Dat neemt niet weg dat in beide gevallen sprake is van een crisis: “een tijdelijke periode van slapte, waarbij wordt aangenomen dat op termijn herstel optreedt en gedurende welke periode nog onduidelijk is in hoeverre en wanneer herstel plaatsvindt”. Het gegeven van die onzekerheid hebben de krediet- en coronacrisis in elk geval met elkaar gemeen. Met deze onzekere factor moet bij wijzigingsverzoeken van alimentatieverplichtingen, die veelal een langere periode beslaan dan de te verwachten periode van de crisis, worden omgegaan.

Uit de bestudeerde uitspraken uit de kredietcrisis trokken wij de conclusies dat bij een wijzigingsverzoek in crisistijd:

  • bepalend is welke gelden aan de onderneming kunnen worden onttrokken;
  • wanneer de onderhoudsplichtige werkzaam is in een sector die hard is getroffen door de (economische) crisis, niet al te zware eisen worden gesteld aan de ontkenning van de onderhoudsplichtige dat de inkomensvermindering zelf te weeg is gebracht;
  • voor de bepaling van de ondernemingswinst niet (langer per definitie) kan worden uitgegaan van een middeling van de winsten over de laatste drie jaren (dat ook in lijn is met de aangepaste Tremanormen).

Wij concludeerden ook dat in relatief veel uitspraken een wijzigingsverzoek werd afgewezen, omdat de onderhoudsplichtige onvoldoende had onderbouwd dat het inkomensverlies rechtstreeks het gevolg was van de crisis en niet-verwijtbaar en niet voor herstel vatbaar was.[1]Daarbij leek in rechtspraak wel een onderscheid te worden gemaakt tussen sectoren. Als sprake was van een sector waarvan algemeen bekend was dat deze hard getroffen was, dan werd sneller aangenomen … Continue reading

In ons artikel gingen wij, aangenomen dat een wijzigingsgrond aanwezig is, in op de vraag voor welke periode een verlaging zou moeten worden vastgesteld. Immers is tijdens de crisis nog onbekend hoe en wanneer herstel gaat optreden, zodat een rechterlijke beslissing op dit punt neerkomt op nattevingerwerk. De bijkomstige vraag is voor wiens rekening het starten van een nieuwe procedure (na ommekomst van de aan te nemen duur van de periode van noodzakelijk herstel) dient te komen. Bij een nihilstelling zonder termijn komt dat risico voor rekening van de onderhoudsgerechtigde. Bij een nihilstelling gedurende een bepaalde termijn, komt dat risico voor rekening van de onderhoudsplichtige. Met verwijzing naar uitspraken van de Rechtbank Den Haag van 17 februari 2009 en van de Rechtbank Zwolle van 29 oktober 2009, betoogden wij dat het in crisistijd passend zou zijn een opbouwregeling vast te stellen dan wel dat in de overwegingen een datum op te nemen per welke redelijkerwijs verwacht zou mogen worden dat de omstandigheden weer gewijzigd zullen zijn.[2]Rb. Den Haag, 17 februari 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BH4419 en Rb. Zwolle, 29 oktober 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1547. Het initiatief wordt in het geval van een opbouwregeling tussen partijen verdeeld: voor zover de onderhoudsplichtige (vaak: hij) meent dat zijn draagkracht (nog) ontoereikend is, zal hij een procedure tot wijziging moeten starten en voor zover de onderhoudsgerechtigde (vaak: zij) vindt dat onvoldoende aan haar behoefte wordt tegemoetgekomen, zal zij een wijzigingsprocedure moeten starten bij meer gunstige economische omstandigheden. Deze verdeling zou in lijn zijn met de gedachte dat de gevolgen van de crisis samen moeten worden dragen.[3]L.S. Timmermans en E.G. de Jong, ‘Wijziging van alimentatie in tijden van (corona)crisis’, REP 2020, nr. 3.

Rechtspraak ondernemers

Zoals blijkt uit de uitspraken die hierna worden besproken, is in het afgelopen jaar gebleken dat rechters bereid zijn tot het geven van een tijdelijke verlichting aan ondernemers, maar dat zij wel verwachten dat alimentatieplichtigen binnen afzienbare tijd (meestal een jaar) weer hetzelfde bedrag gaan betalen als vóór de crisis. Geen uitspraken zijn bekend waarin een (getrapte) opbouwregeling is bepaald om een geleidelijk herstel voor de ondernemer te faciliteren. Een tijdelijke verlichting van een jaar lijkt de norm. Ter illustratie de volgende uitspraken.

Rechtbank Gelderland, 28 januari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1068

In een casus die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 januari 2021 start de onderhoudsplichtige (de man) een wijzigingsprocedure. De man heeft een horecaonderneming. Ondanks dat de man aanspraak kan maken op steunmaatregelen van de overheid en nu afhaalmaaltijden aanbiedt, zijn de inkomsten sterk teruggelopen. De man verzoekt wijziging met ingang van 1 april 2020. Hij sluit aan bij de datum waarop de restaurants vanwege de maatregelen rondom de uitbraak van het coronavirus hun deuren moesten sluiten.

De rechtbank is allereerst van oordeel dat de man inzichtelijk heeft gemaakt welke invloed de uitbraak van het coronavirus en de daarmee samenhangende maatregelen hebben op de omzet van zijn horecaonderneming. De man heeft onder meer overgelegd zijn bankafschriften over 2020, de kwartaalcijfers, de stukken van de overheidssteun en een verklaring van zijn accountant. Omdat het jaar 2020 pas net is afgesloten, kan het de man naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat hij de jaarcijfers van 2020 niet heeft overgelegd.

Op basis van de wél overgelegde cijfers concludeert de rechtbank dat sprake is van sterk teruglopende inkomsten, die niet volledig gecompenseerd worden met de overheidssteun en het aanbieden van afhaalmaaltijden. In het jaar 2016 was het resultaat namelijk € 78.357, in het jaar 2017 € 87.267, in het jaar 2018 € 74.983 en in 2019 € 87.126. Het te verwachten resultaat over 2020 bedraagt € 52.950, waarvan een bedrag van ruim € 15.000 aan overheidssteun.

Gegeven deze cijfers zal de rechtbank afwijken van het (wat ons betreft achterhaalde) uitgangspunt dat bij ondernemers wordt uitgegaan van een gemiddelde winst over de afgelopen drie jaren. Die jaren zijn namelijk niet representatief voor zijn huidige draagkracht. De bijzondere omstandigheden van de gevolgen van de coronapandemie voor zijn onderneming maken dat het jaar 2020 naar het oordeel van de rechtbank buiten de normale fluctuatie van de behaalde winst valt. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat een te hoge alimentatieverplichting het voortbestaan van het restaurant in gevaar kan brengen. De man heeft onbetwist verklaard dat hij momenteel alle zeilen moet bijzetten om het restaurant overeind te houden. Onder andere heeft de man de echtelijke woning moeten verkopen en is hij diverse leningen aangegaan. De conclusie is dan ook dat de rechtbank de geprognosticeerde winst over 2020 tot uitgangspunt neemt bij het beoordelen van de draagkracht van de man.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat het inkomensverlies niet verwijtbaar is. De onderneming van de man is getroffen door de maatregelen rondom het coronavirus. Het restaurant is enige tijd dicht geweest en daarna mocht de man gedurende langere tijd maar een zeer beperkt aantal gasten ontvangen. De man heeft zich bovendien ingespannen om het inkomensverlies te beperken door het aanvragen van overheidssteun, het inzetten van hulp van derden en het verzorgen van afhaalmaaltijden. Dat de man hiermee niet dezelfde omzet als voorheen draait, acht de rechtbank niet verwijtbaar.

Wel acht de rechtbank het inkomensverlies op termijn voor herstel vatbaar omdat de coronamaatregelen niet oneindig zullen voortduren. De rechtbank vindt de verwachting van de man reëel dat ook in 2021 de gevolgen van de maatregelen tegen het coronavirus nog lang voelbaar zullen zijn. Op het moment van de uitspraak (januari 2021) is de horeca nog gesloten, het vaccinatieprogramma pas net gestart en ligt het in de lijn der verwachting dat áls de horeca weer open mag gaan, het aantal te ontvangen gasten nog enige tijd beperkt zal zijn. Het is dus nog niet te voorzien wanneer de omzet van de onderneming van de man weer op het oude niveau is. De rechtbank acht het dan ook redelijk om ervan uit te gaan dat het inkomen van de man over 2021 niet substantieel hoger zal liggen dan in 2020. Vanaf 2022 acht de rechtbank de man in staat om zijn inkomen weer op het oude niveau te krijgen. Vanaf 1 januari 2022 herleeft de oude bijdrage.

Ten aanzien van de verzochte ingangsdatum (1 april 2020, de datum dat de restaurants de deuren moesten sluiten) overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is terughoudend te zijn met het wijzigen van onderhoudsverplichtingen die zien op een periode die ligt in het verleden voor indiening van een verzoek. De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van de man reden om dat in dit geval wel te doen. De man stelde te hebben gewacht met de indiening van een wijzigingsverzoek, omdat onduidelijk was hoe lang de sluiting van de horeca zou duren en in de zomerperiode de maatregelen versoepeld werden en de omzet weer wat leek toe te nemen. Omdat de gevolgen van de uitbraak van het virus langer duren dan hij verwacht had, verzoekt hij dan toch maar een eerdere ingangsdatum te bepalen. De rechtbank acht deze redenering van de man begrijpelijk. Hij heeft geprobeerd om het nog even uit te zingen. Nu blijkt dat dat niet lukt, zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op 1 april 2020, in aansluiting bij de sluiting van de horeca. Ook laat de rechtbank meewegen dat de man sinds de sluiting van de horeca niet meer aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan, zodat er geen terugbetalingsverplichting ontstaat voor de vrouw. Daar komt bij dat de vrouw na de verkoop en levering van de echtelijke woning nog een fors bedrag van de man uit hoofde van de verdeling ontving.

De rechtbank stelt de gewijzigde alimentatiebedrag vast voor de periode van 1 april 2020 tot 1 januari 2022. Indien de man op dat moment (nog) niet in staat blijkt om de oorspronkelijke bijdrage te betalen, dan is het volgens de rechtbank – als het niet lukt in onderling nieuwe afspraken te maken –  aan de man om een nieuw verzoek in te dienen en goed onderbouwd aan te tonen waarom het niet lukt of is gelukt om zijn inkomen op het oude niveau terug te brengen.   

Rechtbank Midden – Nederland, 14 mei 2021, kenmerk C /16/511778/ FA RK 20-6257 (niet gepubliceerd)

In een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2021 wordt in dezelfde lijn geoordeeld als bovenstaande uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 januari 2021.

De onderhoudsplichtige (de man) is als ondernemer werkzaam in de dienstverlening. De belangrijkste opdrachtgever van de man had de samenwerkingsovereenkomst opgezegd omdat het bedrijf vanwege corona zijn callcenters heeft moeten sluiten. De dienstverlening van de man was hiermee overbodig geworden. De onderneming van de man komt door het wegvallen van deze opdracht alsmede door een zakelijk geschil met medeaandeelhouders in financiële problemen.

De man start in november 2020 een wijzigingsprocedure, tezamen met een provisionele voorziening en verzoekt nihilstelling van de in 2019 in het echtscheidingsconvenant overeengekomen partneralimentatie van  € 4.270,= per maand. Aan de partneralimentatie is een niet-wijzigingsbeding gekoppeld, waarbij partijen –  kort gezegd – zijn overeengekomen dat de man niet kan worden gehouden aan het niet-wijzigingsbeding als sprake is van een drastisch inkomensverlies en hij ook geen vermogen meer heeft.

In de provisionele procedure wordt het verzoek van de man afgewezen omdat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, maar in de bodemprocedure slaagt de man wel. De rechtbank oordeelt dat sprake is van drastisch inkomensverlies en dat de man ook voldoende heeft onderbouwd dat hij geen privé vermogen meer heeft. De partneralimentatie wordt tijdelijk op nihil gesteld van 1 april 2020 tot 1 juni 2022. Deze termijn motiveert de rechtbank met het feit dat de man een verdiencapaciteit heeft. Van de man mag worden verwacht dat hij zich de komende periode inzet om zijn verdiencapaciteit te benutten, ofwel door verder te gaan met zijn onderneming of door weer in loondienst te gaan. Na 1 juni 2022 herleeft de bestaande alimentatieverplichting. Indien het de man onverhoopt niet gelukt is om zijn verdiencapaciteit te herstellen is het volgens de rechtbank aan de man om dat tegen die tijd aan te tonen.

Rechtbank Gelderland, 23 februari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1100

In de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 23 februari 2021 zijn partijen in augustus 2019 een kinderalimentatie overeengekomen van € 525,= per kind per maand. Al snel na het begin van de crisis kon de onderhoudsplichtige (de man) deze bijdrage niet meer betalen. De man is werkzaam in de evenementenbranche en stelt dat door de coronacrisis het aantal opdrachten teruggelopen is en de winst uit onderneming daardoor is gedaald. In augustus 2020 start de man een procedure tot wijziging van deze bijdrage naar € 302,= per kind per maand, met ingang vanaf 1 mei 2020.

Volgens de man is sprake van een wijziging van omstandigheden ex artikel 1:401 lid 1 BW. Ook stelt de man dat bij het bepalen van de alimentatie partijen ten onrechte als uitgangspunt hebben genomen dat de man € 95.000,= per jaar aan salaris aan de onderneming kan onttrekken. Volgens de man loopt het werk, ook los van corona, sterk terug, omdat minder behoefte bestaat aan de door hem verleende diensten. Voor de periode na corona doet de man een beroep op artikel 1:401 lid 5 BW.

Ambtshalve maakt de rechtbank een onderscheid tussen twee periodes: de periode vanaf indiening van het verzoekschrift tot het einde van de coronacrisis en de periode daarna.

De rechtbank oordeelt dat ten aanzien van het inkomen van de man partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven door met een hoger inkomen te rekenen dan de man de jaren ervoor ontving. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de zwaardere toets van artikel 1:159 lid 3 BW, die in dat geval van toepassing is, de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de omzet die hij in 2018 en 2019 had, als er geen coronacrisis meer is, niet weer kan waarmaken. Naar verwachting zullen er veel evenementen weer doorgaan na de coronacrisis, waar de man voldoende resultaat kan behalen.

Echter voor de periode zolang de coronacrisis duurt, volgens de rechtbank naar verwachting tot 1 januari 2022, is de man ontvankelijk op grond van artikel 1:401 lid 1 BW. De rechtbank stelt voor deze periode een gewijzigde onderhoudsbijdrage vast. Na 1 januari 2022 herleeft de overeengekomen bijdrage uit het ouderschapsplan.

Anders dan de hiervoor genoemde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 28 januari 2021, laat de rechtbank de gewijzigde bijdrage niet eerder ingaan dan de datum indiening verzoekschrift. De rechtbank overweegt dat vanaf dat moment de vrouw rekening had kunnen houden met een gewijzigde bijdrage.[4]De uitspraak vermeldt niet tot welke datum de man aan zijn alimentatieplichtig heeft voldaan. Indien de man eerder een lagere bijdrage wilde laten vaststellen, had het op zijn weg gelegen om eerder een verzoekschrift in te dienen.

Alhoewel bovenstaande uitspraak vanuit pragmatisch oogpunt goed te begrijpen valt, kan daar juridisch anders over worden gedacht. Als partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, kan geen geslaagd beroep worden gedaan op artikel 1:401 lid 1 BW. Strikt genomen had de rechtbank dus ook voor de coronaperiode de toets van artikel 1:159 lid 3 BW moeten aanleggen. Het is in dat geval maar de vraag of de rechtbank dan ook voor de coronaperiode tot een gewijzigde bijdrage was gekomen.

Immers zijn partijen ten gunste van de kinderen bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven en is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad wijziging van de overeengekomen kinderalimentatie op de voet van art. 1:401 lid 5 BW in beginsel niet mogelijk. Wellicht dat een beroep op onvoorziene omstandigheden in dat geval uitkomst had kunnen bieden.[5]Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422 en Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689.

Rechtbank Limburg, 21 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3651

De Rechtbank Limburg komt in een uitspraak van 21 april 2021, in afwijking van bovenstaande uitspraken van de Rechtbank Gelderland, wel tot een nihilstelling. In de procedure verzoekt de onderhoudsplichtige (de man) met ingang van 1 mei 2020 nihilstelling van zijn onderhoudsbijdrage aan zijn dochter, die op 18 augustus 2021 21 jaar wordt. De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ex artikel 1:401 lid 1 BW omdat hij met zijn bedrijf in de evenementenbranche sinds de coronacrisis geen omzet meer maakt, zodat hij niet in staat is om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. De man is technicus/ZZP’er en moet werken op dagen waarop evenementen plaatsvinden. Als deze worden afgelast – zoals nu steeds het geval is –  dan is er ook geen werk voor hem. De man komt niet in aanmerking voor het garantiefonds voor evenementen, omdat dat fonds bedoeld is voor de organisatie en voor bands. Hierdoor zijn de inkomsten van de man teruggevallen tot onder het bijstandsniveau en is hij genoodzaakt om een beroep te doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), die hij vanaf 1 april 2020 ontvangt. De man is op eigen initiatief in overleg met de gemeente om zich te laten omscholen. Als de Tozo-regeling per 1 juli 2021 eindigt en er is nog steeds geen zicht op werk, dan zal de man in overleg met de gemeente proberen om zijn bedrijf te laten beëindigen. De man wil voorkomen dat hij failliet gaat. Ook als de man vanaf 1 juli 2021 wel weer kan werken zoals gebruikelijk was vóór de coronacrisis, dan zal hij – gelet op de slechte cijfers tot nu toe – in 2021 nog steeds geen winst kunnen maken.

De jongmeerderjarige voert verweer en werpt de vraag op of de man als zelfstandig ondernemer geen rekening had moeten houden met de (gevolgen van de) coronacrisis. De man onderbouwt volgens de jongmeerderjarige zijn inspanningen om zijn inkomen te herstellen niet. Hij zou ook tijdelijk ander werk kunnen doen. Zij gaat ervan uit dat de man in elk geval vanaf 1 juli 2021 in staat is om zijn inkomen en het geleden verlies te herstellen, omdat veel evenementen dan ingehaald zullen worden.

De rechtbank oordeelt dat van de man niet kan worden verwacht dat hij zijn verdiencapaciteit tijdens de coronacrisis had kunnen uitbreiden. De overheidsmaatregelen hebben ernstige gevolgen gehad voor het inkomen van de man en werden steeds verlengd, waardoor de man er niet op bedacht heeft hoeven zijn dat hij, mede gelet op zijn leeftijd van 63 jaar en zijn beperkte (nauwelijks) scholing en werkervaring, op een andere wijze inkomen zou kunnen en moeten gaan genereren; dit nog afgezien van de mogelijkheid of hij hierin binnen afzienbare tijd in het corona-tijdsgewricht ook zou kunnen slagen. Tevens neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de onderhoudsplicht op korte termijn afloopt, omdat de jongmeerderjarige op 18 augustus 2021 meerderjarig wordt. Dat betekent dat zelfs met de door de man geïnitieerde en benoemde mogelijkheid van omscholen, die doorgaans enige tijd in beslag neemt, niet aannemelijk is dat hij nog vóór het einde van zijn onderhoudsplicht in staat zal zijn om via die weg substantieel inkomen te genereren en daarmee zijn draagkracht te verhogen.

De rechtbank volgt de man ook in zijn standpunt dat sprake is van een bijzondere situatie (de coronacrisis) met steeds een verlenging van de ingrijpende maatregelen. De man had met de gevolgen hiervan voor zijn onderhoudsplicht in de afgelopen periode geen rekening kunnen en behoeven te houden, zodat de rechtbank zal uitgaan van de huidige inkomensgegevens van de man.

Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf april 2020 zeer beperkte inkomsten heeft gehad waardoor hij niet in staat is om enige onderhoudsbijdrage te voldoen. De uitzonderlijke situatie dat het de man door de overheid de facto verboden is zijn werk te doen, maakt dat bij de bepaling van zijn draagkracht als ondernemer niet naar het gemiddelde resultaat van de laatste 3 jaar moeten worden gekeken, zoals de man onbetwist heeft bepleit, maar naar de situatie zoals deze is ontstaan door en vanaf de coronamaatregelen in maart 2020 (zonder duidelijke einddatum). De rechtbank stelt de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 mei 2020 op nihil.[6]Het verzoekschrift in deze zaak was ingediend op 7 mei 2020. De jongmeerderjarige had geen verweer gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum en buiten rechte ingestemd met het in afwachting … Continue reading

Onderbouwing door de ondernemer

De jurisprudentie van het afgelopen jaar illustreert dat de rechtspraak een zorgvuldige onderbouwing verlangt. Meerdere wijzigingsverzoeken zijn afgewezen omdat de onderhoudsplichtige het verzoek onvoldoende had onderbouwd. Ter illustratie de navolgende uitspraken. 

Hof Den Haag, 27 mei 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:974

Eén van de eerste uitspraken over een wijziging van een onderhoudsbijdrage vanwege corona was de uitspraak van het Hof Den Haag van 27 mei 2020. In de zaak die ten grondslag lag aan deze uitspraak waren partijen in 2017 gescheiden en in datzelfde jaar is de partneralimentatie bij beschikking vastgesteld. Vervolgens is de man een procedure gestart tot nihilstelling, welk verzoek door de rechtbank is afgewezen. De man is op 16 januari 2019 in hoger beroep gekomen. De man is  vervolgens op 7 april 2020 een procedure gestart tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Primair verzoekt de man schorsing van de werking van de eerdere beschikking van het hof uit 2017. Subsidiair verzoekt de man een wijziging van de partneralimentatie naar een lagere bijdrage totdat in de hoofdzaak door het hof is beslist.

De man is zelfstandig ondernemer. De man is DGA van een holding, die 45% van de aandelen in een BV houdt. De onderneming handelt in lelies, met name voor de export naar Engeland. Door de coronacrisis is de omzet in de onderneming stilgevallen en dit heeft tot gevolg dat geen dividend van de BV aan de holding en door de holding aan de man kan worden uitgekeerd. De man heeft het salaris dat hij uitkeert uit de holding moeten verlagen.

Vanwege het aanzienlijke effect van het wegvallen van de dividenduitkering op het inkomen van de man, is het hof van oordeel dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven is.

Volgens het Hof mag van een bestuurder van een vennootschap worden verlangd dat hij het vennootschappelijk belang dient (artikel 2:9 BW). Het hof overweegt dat bij de betaalbaarstelling van het dividend door het bestuur van de vennootschap een uitkeringstoets dient plaats te vinden. Het is een algemeen bekend gegeven dat de coronacisis voor een groot aantal vennootschappen vérstrekkende gevolgen zal hebben. Sommige sectoren in de economie zijn volledig tot stilstand gekomen.

De BV heeft blijkens de door de man overgelegde btw-aangiften sinds maart 2020 een aanzienlijk omzetverlies geleden waardoor onduidelijk is of er op dit moment door de BV nog enig dividend uitgekeerd kan worden. Daarbij speelt mee dat de man vanwege een belang van 45% van zijn holding in de werkmaatschappij, niet beslissingsbevoegd is ten aanzien van het uitkeren van dividend door de BV aan zijn holding. Dit heeft een aanzienlijk effect op het inkomen van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat er als gevolg van de coronacrisis thans geen dividend van de BV aan de holding en door de holding aan de man kan worden uitgekeerd.

Echter, de man heeft onvoldoende inzicht verstrekt dat er voor de holding een financiële noodzaak bestond om zijn salaris te verlagen. Volgens het Hof lag het op de weg van de man om bijvoorbeeld de operationele kasstroom te overleggen waar deze financiële noodzaak uit zou blijken. Het Hof overweegt dat de man dit laatste in de hoofdzaak wel verder moet onderbouwen. Gelet hierop, en bij gebrek aan recente informatie, houdt het hof rekening met het oude inkomen van de man. Het hof neemt de door de man opgevoerde lasten in aanmerking, nu de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De draagkracht van de man is dan, mede rekening houdend met de kinderalimentatie die hij dient te voldoen, nihil. Het hof bepaalt de partneralimentatie voorlopig op nihil met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift ex artikel 223 Rv.

De man wordt dus niet gestraft dat hij onvoldoende onderbouwing heeft verstrekt over de verlaging van zijn DGA salaris. Gelukkig voor hem had het wegvallen van de mogelijkheid om dividend uit te keren al voldoende effect voor zijn verzoek de partneralimentatie voorlopig op nihil te stellen in afwachting van zijn wijzigingsverzoek in de hoofdzaak.

Rechtbank Rotterdam, 12 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1213

In de casus die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 12 februari 2021 is de man ondernemer en actief in de reisbranche. De man stelt dat door de huidige coronacrisis de omzet van deze ondernemingen met gemiddeld 90% is afgenomen, terwijl de bedrijfskosten doorlopen. De man verzoekt om die reden een wijziging van de partnerbijdrage. In het desbetreffende convenant zijn partijen ten aanzien van de partnerbijdrage een niet-wijzigingsbeding overeengekomen, zodat artikel 1:159 lid 3 BW van toepassing is.

De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de reisbranche, waarin de man werkzaam is, zeer hard getroffen wordt door de coronacrisis en dat partijen bij het aangaan van het niet-wijzigingsbeding geen rekening hebben gehouden met zoiets ingrijpends voor de reisbranche als de coronacrisis. Het is volgens de rechtbank volstrekt begrijpelijk dat ook de gevolgen voor het bedrijf van de man overweldigend zijn. Dit enkele feit leidt echter niet automatisch tot het oordeel dat de man niet langer de overeengekomen partnerbijdrage kan voldoen. In dit geval worden zware eisen gesteld aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt. De wijziging moet immers in het licht worden gezien van het uitdrukkelijk overeengekomen beding dat het wijzigen van de overeenkomst niet mogelijk is op grond van een wijziging van omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man gesteld noch inzichtelijk gemaakt wat hij voor de coronacrisis verwierf aan inkomen uit arbeid en uit vermogen. De man laat onder meer niet zien welke bedragen hij feitelijk ontvangt op zijn bankrekening. Evenmin laat de man kasstromen zien op basis waarvan zijn accountant naar zijn zeggen tot de conclusie is gekomen dat de man zich aanzienlijk minder kan laten uitkeren. De rechtbank overweegt dat de overlegging van deze kasstromen wel op zijn weg had gelegen, omdat de vrouw betwist dat de financiële situatie van de ondernemin(gen) zodanig slecht is dat een dergelijke daling van zijn inkomen is gerechtvaardigd.

Omdat de rechtbank nu niet kan vaststellen wat het inkomen voor de coronacrisis was en wat dat inkomen tijdens de coronacrisis redelijkerwijs kan zijn, komt niet vast te staan wat de inkomensachteruitgang aan de zijde van de man is als gevolg van de coronacrisis. Tot slot overweegt de rechtbank dat de vrouw terecht stelt dat voor het geval dat, voor het geval de inkomensachteruitgang zo ingrijpend is, de man de rechtbank niet in staat stelt te beoordelen of van de man in redelijkheid kan worden gevergd om één of meerdere goederen te verkopen om op die manier € 100.000,= bruto te betalen (20 maanden waarvoor hij wijziging verzoekt). Ook dit had de man dus inzichtelijk moeten maken.

Voorzieningenrechter, Rechtbank Oost Brabant, 13 oktober 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5030

In de zaak die ten grondslag lag aan de uitspraak van 13 oktober 2020 vordert de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) nakoming van haar bijdrage in levensonderhoud in kort geding, nadat de alimentatieplichtige (de man) was gestopt met het betalen van deze bijdrage.[7]De voorzieningenrechter is niet aan de gewone regels van bewijsrecht gebonden. In kort geding geldt dat de eiser zijn stelling voldoende aannemelijk moet maken. Voldoende aannemelijk moet worden … Continue reading

De man is in financiële nood gekomen. Hij heeft een drietal ondernemingen binnen de muziek-/ festival-/ concertbranche. Vanuit zijn eenmanszaak werkt de man op freelancebasis als geluidstechnicus voor de opbouw van festivals en concerten. Hij is gestopt met betalen aan zijn ex-vrouw omdat zijn inkomsten vanwege de coronamaatregelen in de evenementenbranche zijn geminimaliseerd.

De man stelt dat hij zijn betalingsverplichting uit de vaststellingsovereenkomst niet langer kan nakomen. De man beroept zich op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW. De voorzieningenrechter oordeelt dat de coronacrisis zonder meer beschouwd kan worden als een uitzonderlijke en volstrekt onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Ondanks dat is daarmee naar het oordeel van de rechter nog niet komen vast te staan dat deze onvoorziene omstandigheid ook van zodanige invloed is op het verdienvermogen van de man dat de vrouw ongewijzigde handhaving van de afspraken niet kan verlangen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft enkel een prognose van inkomsten uit de v.o.f. overgelegd over het jaar 2020. De man heeft geen gegevens aangeleverd omtrent zijn inkomen zoals dat indertijd bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst als basis heeft gediend voor de overeengekomen onderhoudsbijdragen. De voorzieningenrechter acht het dan ook onaannemelijk dat de rechter, oordelend in de bodemprocedure, tot wijziging of ontbinding van de vaststellingsovereenkomst over zal gaan en daarbij de onderhoudsbijdrage van de man op nihil zal stellen.

Voorzieningenrechter, Rechtbank Den Haag, 28 mei 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6255

Een uitspraak waar het kwartje de andere kant op valt, ondanks het feit dat onderbouwing van het verlies aan omzet vanwege de coronamaatregelen ontbreekt, is de uitspraak van de voorzieningenrechter Den Haag van 28 mei 2020. De onderhoudsgerechtigde (de vrouw) vordert nakoming van betaling partneralimentatie en kinderalimentatie volgens het convenant. Zij stelt dat zij sinds 1 april 2020 in financiële nood verkeert. De vrouw werkt zelf als ZZP’er in de schoonmaak en heeft door het coronavirus aanzienlijk minder werk dan voorheen. Zij heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. De vrouw ontving tot 1 juni 2021 maandelijks een bedrag uit hoofde van het echtscheidingsconvenant wegens onderbedeling. Vanaf 1 juni 2020 zou zij aanspraak maken op kinder- en partneralimentatie. De man weigert echter te betalen. De man werkt in de horeca.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw haar behoefte aan een bijdrage van de man onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij thans onvoldoende inkomsten heeft, dat zij door corona minder kan werken en een aanvullende bijstandsuitkering aan heeft moeten vragen, maar deze stellingen worden niet met stukken onderbouwd.

Ten aanzien van de kinderalimentatie gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de kinderen wel behoefte hebben aan de door de vrouw gevorderde bijdrage. De man heeft dat ook niet betwist. De voorzieningenrechter acht het voorshands onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter de man zal veroordelen tot betaling van partneralimentatie.

Haar situatie vanwege de coronamaatregelen maakt dat niet anders, nu dat onverlet laat dat de vrouw onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar huidige inkomenssituatie en de afwezigheid van verdiencapaciteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat aannemelijk is dat het de man aan draagkracht ontbreekt. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat partijen destijds uitgingen van een beperkt inkomen aan de zijde van de man van € 1.000,= per maand. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat dit inkomen niet substantieel is verbeterd. Daarmee is binnen het beperkte toetsingskader van een kort geding aannemelijk dat de man de door de vrouw gevorderde kinderalimentatie niet kan betalen. Bovendien werkt de man in de horeca. Dat klemt te meer daar voorshands aannemelijk is dat de man door de corona crisis, die gevolgen heeft voor de horeca, momenteel een slechtere omzet heeft dan normaal. De voorzieningenrechter houdt rekening met een minimale bijdrage van € 50,= per maand.

Rechtspraak werknemers

De gevolgen van corona zijn niet alleen voelbaar voor ondernemers, maar ook voor mensen in loondienst. Alhoewel de overheid er steeds op heeft aangedrongen lopende dienstverbanden zoveel als mogelijk te continueren en daarvoor ook steunmaatregelen ter beschikking heeft gesteld, zijn zeker in het begin van de crisis veel lopende contracten beëindigd.[8]Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Werkloosheid daalt verder naar 3,4 procent in april’, 20 mei 2021, https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/20/werkloosheid-daalt-verder-naar-3-4-procent-in-april In het begin van de coronacrisis steeg de werkeloosheid van 2,9% naar 4,6%. Sinds augustus 2020 is dit percentage vrijwel voortdurend gedaald en inmiddels bedraagt de werkeloosheid 3,4%.[9]NOS, ‘Werkloosheid gaat ondanks coronacrisis hard omlaag’, 18 februari 2021, https://nos.nl/artikel/2369198-werkloosheid-gaat-ondanks-coronacrisis-hard-omlaag Het niet kunnen vinden van een baan louter vanwege de coronacrisis, zal naar onze verwachting in rechte dan ook geen stand (meer) houden.[10]Zie ook Hof Den Bosch, 18 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:780 en Hof Den Bosch, 11 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:717

Ook voor mensen die hun baan hebben kunnen behouden, is de coronacrisis niet altijd zonder financiële gevolgen gebleven. Sommige bedrijven hebben forse maatregelen moeten doorvoeren voor hun personeel. Een sprekend voorbeeld hiervan is KLM. De vliegtuigmaatschappij heeft aanzienlijke bezuinigingen moeten doorvoeren om de miljardensteun van de overheid te mogen ontvangen.[11]Zie over de onderhandelingen o.a. het artikel van Hanne Obbink in Trouw. Hanne Obbink, ‘ Met een akkoord over bezuinigen zet KLM een eerste stap op de lange weg naar herstel’, Trouw, 1 oktober … Continue reading Piloten leverden ruim 19% in, welke bijdrage werd onttrokken uit eerder afgesproken loonstijgingen, de winstuitkering over 2019 en eindejaarsuitkeringen.[12]Brief regering (ministers Hoekstra en van Nieuwenhuizen Wijbenga) aan Tweede Kamer, Goedkeuring herstructureringsplan KLM, 3 november 2020, kenmerk 29232-45, p.3. … Continue reading De afspraken hebben een looptijd tot maart 2022. Daarnaast is er een commitment waarbij ook na 2022 de piloten bijdragen aan de kostenreductie van KLM. Wat betekenen deze maatregelen voor alimentatieverplichtingen van het personeel dat door deze maatregelen is getroffen?

Rechtbank Midden-Nederland 11  februari 2021, kenmerk C/16/489546 / FA RK/ 19-6042 en C/16/489550 / FA RK 19 – 6043 (niet gepubliceerd)

De Rechtbank Midden-Nederland kreeg over de vraag te oordelen of en zo ja in hoeverre bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige (de man, werkzaam als piloot bij KLM) nog rekening moet worden gehouden met de sinds Corona weggevallen inkomsten uit een nevenfunctie, met de winstdeling en de eindejaarsuitkering die eveneens niet meer worden ontvangen alsmede over de vraag in hoeverre de wettelijke indexering diende te worden uitgesloten, nu vaststond dat een salarisverhoging de komende jaren niet was te verwachten. De rechtbank overwoog in de niet gepubliceerde uitspraak van 11 februari 2021 dat met de inkomsten uit een nevenfunctie per direct geen rekening meer dient te worden gehouden nu de man voldoende heeft onderbouwd dat deze inkomsten niet meer worden ontvangen én aannemelijk heeft gemaakt dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat deze inkomsten in de toekomst direct worden hersteld. Voor wat betreft de winstdeling en de eindejaarsuitkering houdt de rechtbank daarmee met ingang van 1 januari 2021 evenmin nog rekening.  Volgens de rechtbank is onvoldoende concreet geworden dat de winstdeling en de eindejaarsuitkering bij KLM zal worden hersteld.[13]Beschikking van 11 februari 2021 (niet gepubliceerd) C/16/489546 / FA RK/ 19-6042 en C/16/489550 / FA RK 19 – 6043 De rechtbank heeft verder bepaald dat de wettelijke indexering ten aanzien van de partneralimentatie voor een periode van twee jaar wordt uitgesloten.
Overigens was in deze zaak van de zijde van de man ook aangevoerd dat ten aanzien van de woonlasten rekening diende te worden gehouden met 100% van deze lasten alsmede met de bijstandsnorm voor een gezin en voorts dat de kosten van het kind van hem en zijn nieuwe partner volledig op hem drukten. Een en ander met als reden dat de partner van de man (werkzaam als massagetherapeut) als ondernemer zwaar getroffen was door Corona. De rechtbank ging hieraan voorbij en oordeelde dat het bij ondernemersrisico hoort dat er goede en slechte jaren zijn en dat van de nieuwe partner verwacht had mogen worden dat zij in goede jaren een buffer opbouwt om de slechte jaren door te komen. Daarbij hield de rechtbank ook rekening met het feit dat de nieuwe partner overheidssteun had ontvangen.

De lijn in jurisprudentie

In de gepubliceerde rechtspraak over wijzigingsverzoeken vanwege corona is een (voorzichtige) lijn te ontdekken. Uit de uitspraken volgt dat:

  • de coronacrisis en bijhorende maatregelen met name voor de evenementenbranche en de horeca grote financiële gevolgen heeft, als een feit van algemene bekendheid wordt beschouwd;
  • de crisis wordt in beginsel gezien als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW alsmede een situatie die tot een doorbreking van een niet-wijzigingsbeding op grond van artikel 1:159 lid 3 BW kan leiden.
  • het probleem niet zozeer de wijzigingsgrond an sich lijkt, maar de benodigde onderbouwing om tot een gewijzigde bijdrage te komen. Uit de jurisprudentie volgt dat de verzoeken tot een gewijzigde bijdrage veelal hierop stuklopen;
  • bij sommige branches (reisbranche, luchtvaart, horeca) voorshands wordt aangenomen dat de gevolgen van corona ernstig zijn. Echter niet enkel kan worden volstaan met een verwijzing naar de getroffen branche en overlegging van enkele financiële stukken;
  • ondernemers in de regel tijdelijk verlichting wordt verschaft voor een periode van 1 jaar, waarna de oude onderhoudsverplichting weer wordt hervat;
  • als ingangsdatum van de gewijzigde alimentatie wordt – in afwijking van de norm – in sommige gevallen het begin van de crisis genomen (en dus een eerdere ingangsdatum dan de datum van indiening van het verzoek);
  • niet gerekend wordt met de gemiddelde ondernemingswinst van 3 jaar, maar met het uitzonderlijke jaar van de crisis;
  • de rechter de verantwoordelijkheid legt bij de ondernemer een nieuw verzoek in te dienen indien het binnen de gestelde termijn niet lukt of is gelukt om zijn inkomen op het oude niveau terug te brengen;
  • bij het inkomen van een alimentatieplichtige geen rekening (meer) wordt gehouden met een winstdeling / eindejaarsuitkering indien bekend is dat een bedrijf zwaar is getroffen en op dit punt bezuinigingen zijn doorgevoerd én geen herstel van deze inkomsten valt te verwachten binnen afzienbare tijd (bijvoorbeeld bij KLM). Voor zover te zijner tijd wel weer sprake is van een winstdeling / eindejaarsuitkering, ligt het op de weg van de onderhoudsgerechtigde om hiervoor een wijzigingsprocedure te starten.

Onze beschouwing

De jurisprudentie illustreert dat de rechter steeds, zo goed en zo kwaad als dat gaat, een mouw heeft geprobeerd te passen aan de onzekerheid van de coronacrisis. Indien voldoende onderbouwing werd verschaft van de financiële gevolgen van de coronacrisis, is er steeds de bereidheid geweest tot een tijdelijke vermindering c.q. ontheffing van de alimentatieverplichting. De termijn van verlichting is echter relatief kort. Van de ondernemers wordt verwacht dat zij binnen een jaar weer op hetzelfde inkomensniveau zitten als voor de crisis. De vraag is of dit realistisch is. Alhoewel licht aan het einde van de tunnel gloort voor wat betreft de gezondheidscrisis, geldt dat (nog) niet voor de economische gevolgen.

Het vermoeden is juist dat voor veel ondernemers de klap nog moet komen, omdat de ondernemers voorlopig op de been werden en worden gehouden door de financiële regelingen van het steun- en herstelpakket van de overheid. Op 28 mei 2021 werd bekend dat de steunmaatregelen voor het bedrijfsleven worden verlengd tot 1 oktober 2021. Met de aangekondigde verlenging van het steunpakket is een verwacht bedrag van € 6 miljard euro gemoeid. In totaal heeft de regering nu € 80 miljard uitgetrokken om bedrijven en werkenden te steunen tijdens de coronacrisis. Volgens het kabinet is de verlenging nodig omdat sommige ondernemers fors hebben moeten interen op hun reserves.[14]Brief regering (ministers Blok, Hoekstra en Koolmees en staatssecretarissen Keijzer en Vijlbrief) aan Eerste en Tweede kamer, ‘Kamerbrief steun- en herstelpakket 3e kwartaal 2021’, 21140598, 27 … Continue reading Echter een maand later, op 29 juni 2021, kondigde het kabinet alweer een versobering aan van de steunmaatregelen, omdat de economie sneller herstelt dan vier weken eerder bij de aankondiging van het nieuwe steunpakket werd verwacht.[15]Rijksoverheid, ’Aanpassingen steunpakket door herstel economie’, nieuwbericht van 29 juni 2021. … Continue reading Het kabinet stelde een omzetverliesgrens in voor de NOW. Ondernemers mogen in het derde kwartaal maximaal 80 % omzetverlies opvoeren, terwijl dat voorheen 100% was. Daarnaast werd bekend dat het kabinet de periode verlengde tot 1 oktober 2021 waarin ondernemers uitstel van belasting kunnen aanvragen. Daarna worden bedrijven geacht hun belasting weer normaal te kunnen betalen. Gezien het positieve epidemiologische en economisch beeld zal het kabinet het steun- en herstelpakket na het derde kwartaal van dit jaar vooralsnog niet verlengen. Vanaf 1 oktober 2021 zullen ondernemers het dus weer op eigen kracht moeten doen. De vraag is of dat haalbaar is. Volgens vakbonden en werkgeversorganisatie VNO-NCW komt de afbouw te vroeg en zal de abrupte afbouw veel ondernemers in de problemen brengen.[16]NOS, ‘Kabinet past coronasteunpakket aan vanwege snel herstel economie’, 29 juni 2021, https://nos.nl/artikel/2369198-werkloosheid-gaat-ondanks-coronacrisis-hard-omlaag De Nederlandsche Bank adviseerde eerder deze maand om de steunpakketten van de overheid na het derde kwartaal af te bouwen.[17]NOS, ‘DNB: Nederlandse economie herstelt krachtig en vlot van pandemie’, 14 juni 2021, https://nos.nl/artikel/2384989-dnb-nederlandse-economie-herstelt-krachtig-en-vlot-van-pandemie Alhoewel duidelijk is dat een aantal ondernemers inderdaad ernstig getroffen wordt door de gevolgen van de coronacrisis, geldt dat niet voor alle ondernemers. Uit recent onderzoek van Economisch Statische Berichten (ESB) blijkt dat in 20 van de 29 economische sectoren het merendeel van de grote omzetverliezen waarschijnlijk niét het gevolg is van de coronacrisis.[18]ESB, M. Schellekens, J. Wijnen en A.L. Cnossen ‘Coronasteun compenseerde flink deel reguliere omzetverliezen’ 1 juni … Continue reading Deze bedrijven konden niettemin aanspraak maken op financiële overheidssteun, omdat de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen algemeen waren geformuleerd. Ieder bedrijf dat grote omzetverliezen leed, kwam automatisch in aanmerking voor de NOW-regeling. Bij het uitkeren werd snelheid boven precisiewerk gekozen.[19]Overigens heeft het kabinet er vanaf het begin rekening mee gehouden dat een deel van de steunmiljarden op de verkeerde plek terecht zou komen. Minister Koolmees van Sociale Zaken waarschuwde dat er … Continue reading

Dat ook bedrijven die géén last hadden van de coronamaatregelen wél konden profiteren van de noodsteun, verklaart ook waarom de gevreesde faillissementsgolf uitbleef. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn in 2020 slechts 2703 bedrijven failliet verklaard. Dat is het laagste aantal faillissementen in 20 jaar en 16% minder dan in 2019.[20]Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Minder faillissementen in 2020, 12 januari 2021, … Continue reading Aannemelijk is dan ook door de coronamaatregelen bedrijven in de lucht zijn gehouden, die zonder de maatregelen nu geen bestaansrecht meer hadden gehad. In de vakliteratuur worden deze ondernemingen ook wel ‘zombiebedrijven’ genoemd.

Daar komt bij dat uit onderzoek van PanelWizard blijkt dat 12% van de Nederlanders corona nogal eens als (vals) excuus heeft gebruikt om onder afspraken uit te komen. Niet ondenkbaar is dat alimentatieplichtigen dat ook proberen bij hun betalingsverplichting en corona als een dankbaar argument aangrijpen om tot een gewijzigde bijdrage te komen. Uiteraard is het aan de betrokken adviseurs / de rechter om kritisch te blijven kijken naar de onderbouwing en te onderzoeken welke gelden aan een onderneming kunnen worden onttrokken, waarover hierna meer.

Voor bijvoorbeeld uitgeverijen, juristen en architecten was de balans in 2020 maar nauwelijks slechter dan in 2019. De meeste omzetverliezen in deze sectoren, zo concludeerden de onderzoekers, hadden vermoedelijk niet met het virus en de maatregelen te maken.

Voor vier sectoren waren de gevolgen van corona in 2020 (wel) desastreus: de luchtvaart, het hotelwezen, de reisbureaus en de horeca.[21]ESB, M. Schellekens, J. Wijnen en A.L. Cnossen ‘Coronasteun compenseerde flink deel reguliere omzetverliezen’ 1 juni … Continue reading Voor deze branches geldt een meer direct verband tussen de coronamaatregelen en omzetverlies. Zeker voor de ondernemers in deze branches is het de vraag of zij begin 2022 weer hetzelfde inkomen (kunnen) genereren als voor de crisis. Voor de luchtvaart is de prognose dat niet eerder een herstel zal optreden dan in 2024 of 2025.[22]J. Verbeek, ‘ING-rapport: herstel van de luchtvaart begint in China en Rusland, Financieel Dagblad, 17 maart 2021, … Continue reading Voor de horeca geldt dat vanaf het moment dat de versoepelingen van kracht zijn geworden, de omzetten snel weer flink zullen toenemen doch dat het grote herstel pas in de loop van 2022 zal plaatsvinden. Bij hotels komt de terugkeer van zakenreizigers en buitenlandse gasten naar verwachting pas later dit jaar op gang en zullen de omzetstijgingen dus ook pas later zichtbaar worden.

Hoewel 2021 dus voor een aantal branches herstel brengt, zijn omzetniveaus van voor de coronacrisis voor de meeste bedrijven nog niet in zicht. Beperkingen rondom evenementen en reizen blijven naar verwachting zeker van kracht tot aan de tweede helft van 2021. De uitbraak van het virus heeft bovendien een aantal veranderingen in gang gezet die het perspectief voor de horeca voor langere tijd negatief beïnvloeden:

  • Consumenten zijn terughoudender met uitgaven in de horeca door oplopende werkloosheid en financiële onzekerheid. Dit geldt voor Nederlanders maar ook voor buitenlandse toeristen, want in veel andere landen is de economische klap nog groter.
  • Lucratieve doelgroepen, zoals intercontinentale (zaken-)reizigers, keren pas in grotere getalen terug als het virus wereldwijd onder controle is. Maar ook als dat zover is, vormt videoconferencing een steeds beter alternatief.
  • Thuiswerken is meer gangbaar geworden en veel organisaties sturen er op aan dat personeel structureel meer thuiswerkt. Dit heeft grote gevolgen voor cateraars en daarnaast betekent het ook minder vervoersbewegingen en dus minder kopjes koffie en broodjes voor onderweg.[23]ING, ‘Grote herstel in de horeca pas in 2022’, laatste update april 2021, https://www.ing.nl/zakelijk/kennis-over-de-economie/uw-sector/outlook/horeca.html  Volgens onderzoek van de ABN AMRO dat … Continue reading

Wat betekent het bovenstaande voor de beoordeling van wijzigingsverzoeken die – ogenschijnlijk – worden ingegeven door de coronacrisis? In ieder geval is het van belang dat kritisch wordt gekeken naar de onderneming. Niet zomaar moet worden aangenomen dat een bedrijf, ook in andere branches dan luchtvaart, horeca of toerisme, zich in dezelfde lijn zal herstellen parallel aan de coronacrisis. Waarschijnlijk speelt bij deze bedrijven meer dan slechts de invloed van coronamaatregelen. Een hervatting van de betalingsverplichting met ingang van 1 januari 2022, is in dat geval mogelijk onrealistisch. Andersom geldt dit uiteraard ook: wellicht is een hervatting van de betalingsverplichting al eerder mogelijk dan de opheffing van de maatregelen. Dit brengt ons op het belang van het instellen van een onderzoek naar de kasstromen van een onderneming.

Kasstromen geven in tegenstelling tot winst inzicht in hoeveel geld er daadwerkelijk is verdiend en uitgegeven en hoeveel geld er beschikbaar is en komt. Daarbij spelen de tijdelijke maatregelen van de NOW-subsidie, uitstel van belastingbetaling en uitstel van aflossingen bancaire leningen een belangrijke rol. Deze maatregelen hebben voor de korte termijn een positief effect op de kasstroom. Doch uiteraard moet de lange termijn niet uit het oog worden verloren. De tijdelijke maatregelen die voor een verlichting op de korte termijn kunnen zorgen, kunnen wel terugbetalingsverplichtingen meebrengen voor de lange termijn.

Zoals wij zagen, gaat de rechtbank veelal uit van een tijdelijke verlaging met tot 1 januari 2022 als einddatum. Wij verwachten dat in die situaties waarin de betreffende ondernemer daadwerkelijk als gevolg van Corona in de problemen is gekomen, deze problemen niet voor het einde van het jaar van de baan zullen zijn. In de hierboven geciteerde uitspraken wordt de verantwoordelijkheid nu op het bord van de alimentatieplichtige gelegd om maar weer een zaak aan te spannen, mocht de situatie nog niet verbeterd zijn. Wat ons betreft verdient het aanbeveling dat rechters hier praktisch mee omgaan zodat een omvangrijke procedure kan worden voorkomen. Met verwijzing naar de eerdere beschikking, inzage in actuele cijfers (kolommenbalans, aangiften BTW / LH), een compleet kasstroomoverzicht én duidelijkheid met betrekking tot terugbetalingsverplichtingen (NOW / belastingen / uitgestelde aflossingen), zou het wellicht mogelijk moeten zijn voor de rechtbanken om – zonder mondelinge behandeling – in elk geval een voorlopige beslissing te geven over de verlenging van de termijn.

Tips voor de praktijk

De gevolgen van de coronacrisis kunnen in sommige sectoren nog lang voelbaar zijn. De rechtspraktijk zal hier dan ook voorlopig mee te maken hebben. In ons vorige artikel, gaven wij de volgende aanbevelingen mee:

  • adviseer onderhoudsplichtigen om niet onaangekondigd te stoppen met betalen;
  • probeer in overleg tot afspraken te komen over een (tijdelijke) verlaging van de alimentatieverplichting, waarbij gedacht kan worden aan een acute oplossing voor de duur van de door de overheid afgekondigde maatregelen verlengd met een periode van minimaal één maand (bijvoorbeeld voor de periode tot 1 juli 2020) en vervolgens voor een middellange periode van een half jaar (bijvoorbeeld voor de periode tot 1 januari 2021), in de hoop / verwachting dat in de tussenliggende periode meer duidelijkheid wordt verkregen ten aanzien van herstelmogelijkheden.
  • de onderhoudsplichtige dient inzichtelijk te maken welke gelden hij aan de (reserves van de) onderneming kan onttrekken en/of wellicht elders kan verkrijgen én van welke overheidsmaatregelen hij wel / geen gebruik kan maken (lees: waar denkt de ondernemer de komende maanden van te gaan rondkomen? Zijn er buffers opgebouwd etc.);
  • stel aan de onderhoudsplichtige geen onredelijk hoge eisen ten aanzien van het inzichtelijk maken van zijn acute noodsituatie, indien evident is dat van een dergelijke situatie sprake is. Daarbij kan de afspraak worden gemaakt dat een uitgebreide (financiële) onderbouwing achteraf (wanneer de behaalde resultaten bekend zijn) wordt aangeleverd en de tijdelijke afspraken (eventueel met terugwerkende kracht) kunnen worden herzien;
  • de onderhoudsgerechtigde dient zicht te realiseren dat het houden van de onderhoudsplichtige aan zijn alimentatieplicht het verschuiven van een probleem is en dat een probleem dat wellicht van tijdelijke aard als gevolg daarvan mogelijk tot een onherstelbaar probleem kan leiden;
  • gedeelde smart is halve smart;
  • maak afspraken over een ingangsdatum voor een mogelijke verlaging van de alimentatieverplichting, voor het geval het onverhoopt niet mocht lukken om tot afspraken te komen en de rechter een beslissing moet nemen;
  • start een wijzigingsprocedure indien het niet lukt om in overleg tot afspraken te komen over een ingangsdatum van een eventueel door de rechtbank vast te stellen verlaging teneinde de ingangsdatum ‘veilig’ te stellen;
  • houd partijen voor dat iedere euro die besteed moet worden aan het starten van een procedure niet besteed kan worden aan (een bijdrage in) de kosten van levensonderhoud);
  • houd partijen voor dat wanneer de ex-echtgenoten nog samen waren geweest, zij ook beiden hun uitgavenpatroon hadden moeten bijstellen;
  • houd partijen voor dat een onderhoudsplichtige in ernstige liquiditeitsproblemen – met mogelijk als resultaat een faillissement – kan komen te verkeren indien nakoming wordt verlangd van een alimentatieverplichting die feitelijk niet kan worden betaald;
  • indien de onderhoudsgerechtigde niet bereid is tot afspraken te komen over een tijdelijke (onvoorwaardelijke) verlaging: probeer af te spreken dat wanneer de rechtbank niet anders beslist, het bedrag van de verlaging op een later moment alsnog zal worden betaald;
  • bij het maken van toekomstige afspraken doen partijen er wellicht goed aan een Material Adverse Change (MAC)-clausule op te nemen in een convenant.

Deze aanbevelingen handhaven wij onverkort, dit nog met de aanvulling om vooral actuele cijfers in het geding te brengen (kolommenbalans, aangiften BTW / LH), een compleet kasstroomoverzicht over te leggen én duidelijkheid te verstrekken met betrekking tot terugbetalingsverplichtingen (NOW / belastingen / uitgestelde aflossingen), en voorts met de aanvulling om vooral een verlaging te verzoeken voor een bepaalde periode en daarnaast aan te dringen op schriftelijke afdoening van de procedure.

Conclusie

Wij hebben in dit artikel stilgestaan bij de jurisprudentie van het afgelopen jaar ten aanzien van wijzigingsverzoeken, die werden ingegeven door de coronacrisis. Uit de uitspraken volgt dat bij de verstrekking van voldoende onderbouwing, de rechtspraak steeds bereid was tot een aanpassing van de alimentatieverplichting voor de duur van de (volledige) coronacrisis, indien de ondernemer werkzaam was in een branche waarvan algemeen bekend was dat deze is getroffen door de coronacrisis.  De vraag is of rechters realistisch zijn geweest door de herleving van de (oude) alimentatieplicht steeds te stellen op 1 januari 2022. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Noot

Noot
1 Daarbij leek in rechtspraak wel een onderscheid te worden gemaakt tussen sectoren. Als sprake was van een sector waarvan algemeen bekend was dat deze hard getroffen was, dan werd sneller aangenomen dat de inkomensvermindering te herleiden was tot de crisis en niet door de onderhoudsplichtige zelf teweeg was gebracht. Zie L.S. Timmermans en E.G. de Jong, ‘Wijziging van alimentatie in tijden van (corona)crisis’, REP 2020, nr. 3.
2 Rb. Den Haag, 17 februari 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BH4419 en Rb. Zwolle, 29 oktober 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1547.
3 L.S. Timmermans en E.G. de Jong, ‘Wijziging van alimentatie in tijden van (corona)crisis’, REP 2020, nr. 3.
4 De uitspraak vermeldt niet tot welke datum de man aan zijn alimentatieplichtig heeft voldaan.
5 Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422 en Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689.
6 Het verzoekschrift in deze zaak was ingediend op 7 mei 2020. De jongmeerderjarige had geen verweer gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum en buiten rechte ingestemd met het in afwachting van deze beslissing niet verder incasseren van de eerder opgelegde onderhoudsbijdrage. De man had tot 1 mei 2020 aan zijn verplichting heeft voldaan.
7 De voorzieningenrechter is niet aan de gewone regels van bewijsrecht gebonden. In kort geding geldt dat de eiser zijn stelling voldoende aannemelijk moet maken. Voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat de in de bodemzaak in te stellen vordering zal worden toegewezen.
8 Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Werkloosheid daalt verder naar 3,4 procent in april’, 20 mei 2021, https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/20/werkloosheid-daalt-verder-naar-3-4-procent-in-april
9 NOS, ‘Werkloosheid gaat ondanks coronacrisis hard omlaag’, 18 februari 2021, https://nos.nl/artikel/2369198-werkloosheid-gaat-ondanks-coronacrisis-hard-omlaag
10 Zie ook Hof Den Bosch, 18 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:780 en Hof Den Bosch, 11 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:717
11 Zie over de onderhandelingen o.a. het artikel van Hanne Obbink in Trouw. Hanne Obbink, ‘ Met een akkoord over bezuinigen zet KLM een eerste stap op de lange weg naar herstel’, Trouw, 1 oktober 2020. https://www.trouw.nl/economie/met-een-akkoord-over-bezuinigen-zet-klm-een-eerste-stap-op-de-lange-weg-naar-herstel~bedb56ec1/
12 Brief regering (ministers Hoekstra en van Nieuwenhuizen Wijbenga) aan Tweede Kamer, Goedkeuring herstructureringsplan KLM, 3 november 2020, kenmerk 29232-45, p.3. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/11/03/kamerbrief-beoordeling-herstructureringsplan-klm
13 Beschikking van 11 februari 2021 (niet gepubliceerd) C/16/489546 / FA RK/ 19-6042 en C/16/489550 / FA RK 19 – 6043
14 Brief regering (ministers Blok, Hoekstra en Koolmees en staatssecretarissen Keijzer en Vijlbrief) aan Eerste en Tweede kamer, ‘Kamerbrief steun- en herstelpakket 3e kwartaal 2021’, 21140598, 27 mei 2021. Zie ook het nieuwsbericht op Rijksoverheid ‘Steunpakket banen en economie voortgezet in derde kwartaal’, 27 mei 2021. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/05/27/steunpakket-banen-en-economie-voortgezet-in-derde-kwartaal
15 Rijksoverheid, ’Aanpassingen steunpakket door herstel economie’, nieuwbericht van 29 juni 2021. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/06/29/aanpassingen-steunpakket-door-herstel-economie
16 NOS, ‘Kabinet past coronasteunpakket aan vanwege snel herstel economie’, 29 juni 2021, https://nos.nl/artikel/2369198-werkloosheid-gaat-ondanks-coronacrisis-hard-omlaag
17 NOS, ‘DNB: Nederlandse economie herstelt krachtig en vlot van pandemie’, 14 juni 2021, https://nos.nl/artikel/2384989-dnb-nederlandse-economie-herstelt-krachtig-en-vlot-van-pandemie
18 ESB, M. Schellekens, J. Wijnen en A.L. Cnossen ‘Coronasteun compenseerde flink deel reguliere omzetverliezen’ 1 juni 2021.

https://esb.nu/esb/20063596/coronasteun-compenseerde-flink-deel-reguliere-omzetverliezen Belangrijke kanttekening is wel dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met dat wel een deel van het steungeld nog kan worden teruggevorderd.

R. Rutten, ‘Merendeel van grote omzetverliezen waarschijnlijk het gevolg van de coronacrisis, NRC, 1 juni 2021. https://www.nrc.nl/nieuws/2021/06/01/steunpakketten-boden-uitkomst-en-bevroren-tegelijk-de-economie-a4045770

19 Overigens heeft het kabinet er vanaf het begin rekening mee gehouden dat een deel van de steunmiljarden op de verkeerde plek terecht zou komen. Minister Koolmees van Sociale Zaken waarschuwde dat er ongetwijfeld fouten en fraude aan het licht zouden komen. Bij het uitkeren ging snelheid boven precisiewerk. Zie het artikel van Koen Haegens in de Volkskrant. Koen Haegens, ‘Geen centje coronapijn, en toch kregen bedrijven miljardensteun’ ,Volkskrant, 2 juni 2020. https://www.volkskrant.nl/economie/geen-centje-coronapijn-en-toch-kregen-bedrijven-miljardensteun~ba888454/

20 Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Minder faillissementen in 2020, 12 januari 2021, https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/02/minder-faillissementen-in-2020#:~:text=Aantal%20faillissementen%2016%20procent%20lager,procent%20minder%20dan%20in%202019.&text=Het%20aantal%20faillissementen%20bereikte%20in,vijf%20jaar%20achter%20elkaar%20afgenomen. H. Stil, ‘ Faillissementen op recordlaagte in coronajaar 2020, Parool, 12 januari 2021. https://www.parool.nl/nederland/faillissementen-op-recordlaagte-in-coronajaar-2020~b2db7a75/
21 ESB, M. Schellekens, J. Wijnen en A.L. Cnossen ‘Coronasteun compenseerde flink deel reguliere omzetverliezen’ 1 juni 2021.

https://esb.nu/esb/20063596/coronasteun-compenseerde-flink-deel-reguliere-omzetverliezen Belangrijke kanttekening is wel dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met dat wel een deel van het steungeld nog kan worden teruggevorderd.

R. Rutten, ‘Merendeel van grote omzetverliezen waarschijnlijk het gevolg van de coronacrisis, NRC, 1 juni 2021. https://www.nrc.nl/nieuws/2021/06/01/steunpakketten-boden-uitkomst-en-bevroren-tegelijk-de-economie-a4045770

22 J. Verbeek, ‘ING-rapport: herstel van de luchtvaart begint in China en Rusland, Financieel Dagblad, 17 maart 2021, https://fd.nl/ondernemen/1377333/ing-rapport-herstel-van-de-luchtvaart-begint-in-china-en-rusland-nff1caGqjMJo
23 ING, ‘Grote herstel in de horeca pas in 2022’, laatste update april 2021, https://www.ing.nl/zakelijk/kennis-over-de-economie/uw-sector/outlook/horeca.html  Volgens onderzoek van de ABN AMRO dat is gebaseerd op gegevens van het CBS en transactiedata van de bank, is de belastingschuld van cateringbedrijven is zo hoog opgelopen dat ze maar liefst 4 jaar nodig hebben om hun schuld bij de Belastingdienst af te lossen. Hotels zijn met het aflossen ongeveer 17 maanden bezig en restaurants en cafés 9 maanden.Zie ook het nieuwsartikel RTL Nieuws, ‘Bedrijven in deze sectoren hebben de hoogste belastingschuld door corona, 17 mei 2021, https://www.rtlnieuws.nl/economie/artikel/5231254/belastingschuld-corona-retail-uitstel-abn-amro.
« Terug naar nieuwsoverzicht